afvroor
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·vroor
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afvriezen |
afvroor
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afvriezen
- ... dat ik afvroor.
- ... dat jij afvroor.
- ... dat hij, zij, het afvroor.
- ... dat ik afvroor.