afscheepten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·scheep·ten

Werkwoord

vervoeging van
afschepen

afscheepten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afschepen
    • ...dat wij afscheepten. 
    • ...dat jullie afscheepten. 
    • ...dat zij afscheepten.