afschaduwde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·scha·duw·de

Werkwoord

vervoeging van
afschaduwen

afschaduwde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afschaduwen
    • ... dat ik afschaduwde. 
    • ... dat jij afschaduwde. 
    • ... dat hij, zij, het afschaduwde. 

Gangbaarheid