afragt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ragt

Werkwoord

vervoeging van
afraggen

afragt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afraggen
    • ... dat jij afragt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afraggen
    • ... dat hij afragt. 

Gangbaarheid