afnaaiden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·naai·den

Werkwoord

vervoeging van
afnaaien

afnaaiden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afnaaien
    • ...dat wij afnaaiden. 
    • ...dat jullie afnaaiden. 
    • ...dat zij afnaaiden. 

Gangbaarheid