aflazen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·la·zen

Werkwoord

vervoeging van
aflezen

aflazen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aflezen
    • ...dat wij aflazen. 
    • ...dat jullie aflazen. 
    • ...dat zij aflazen.