affronteerden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·fron·teer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
affronteren |
affronteerden
- meervoud verleden tijd van affronteren
- Wij affronteerden.
- Jullie affronteerden.
- Zij affronteerden.
- Wij affronteerden.
vervoeging van |
---|
affronteren |
affronteerden