afeist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·eist

Werkwoord

vervoeging van
afeisen

afeist

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afeisen
    • ... dat jij afeist. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afeisen
    • ... dat hij afeist. 

Gangbaarheid