afdreigt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·dreigt

Werkwoord

vervoeging van
afdreigen

afdreigt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdreigen
    • ... dat jij afdreigt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdreigen
    • ... dat hij afdreigt. 

Gangbaarheid