afdeelden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·deel·den

Werkwoord

vervoeging van
afdelen

afdeelden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afdelen
    • ...dat wij afdeelden. 
    • ...dat jullie afdeelden. 
    • ...dat zij afdeelden. 

Gangbaarheid