afboekte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·boek·te

Werkwoord

vervoeging van
afboeken

afboekte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afboeken
    • ... dat ik afboekte. 
    • ... dat jij afboekte. 
    • ... dat hij, zij, het afboekte.