afbelden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·bel·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afbellen |
afbelden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afbellen
- ...dat wij afbelden.
- ...dat jullie afbelden.
- ...dat zij afbelden.
- ...dat wij afbelden.
vervoeging van |
---|
afbellen |
afbelden