afbakenden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ba·ken·den

Werkwoord

vervoeging van
afbakenen

afbakenden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afbakenen
    • ...dat wij afbakenden. 
    • ...dat jullie afbakenden. 
    • ...dat zij afbakenden.