Naar inhoud springen

ademde

Uit WikiWoordenboek
  • adem·de
vervoeging van
ademen

ademde

  1. enkelvoud verleden tijd van ademen
    • Ik ademde. 
    • Jij ademde. 
    • Hij, zij, het ademde. 
     Eenmaal in de gang, leunde ze tegen de muur en ademde zwaar.[1]
     Knip deed de schaar, en er viel een lange lok zwart haar op de grond waar hij als een slang in het stof bleef liggen. Niemand zei iets, het was zelfs alsof niemand nog ademde.[2]