acquiesceerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·qui·es·ceer·de

Werkwoord

vervoeging van
acquiesceren

acquiesceerde

  1. enkelvoud verleden tijd van acquiesceren
    • Ik acquiesceerde. 
    • Jij acquiesceerde. 
    • Hij, zij, het acquiesceerde.