achteruitkijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·uit·kijk

Werkwoord

vervoeging van
achteruitkijken

achteruitkijk

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van achteruitkijken
    • ... dat ik achteruitkijk. 

Gangbaarheid