abrikoteerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • abri·ko·teer·den

Werkwoord

vervoeging van
abrikoteren

abrikoteerden

  1. meervoud verleden tijd van abrikoteren
    • Wij abrikoteerden. 
    • Jullie abrikoteerden. 
    • Zij abrikoteerden. 

Gangbaarheid