abouche

Uit WikiWoordenboek

Frans

Werkwoord

vervoeging van
aboucher

abouche

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van aboucher
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van aboucher
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van aboucher