aanzwom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·zwom

Werkwoord

vervoeging van
aanzwemmen

aanzwom

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanzwemmen
    • ... dat ik aanzwom. 
    • ... dat jij aanzwom. 
    • ... dat hij, zij, het aanzwom. 

Gangbaarheid