Naar inhoud springen

aanprikkelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·prik·kelt

Werkwoord

vervoeging van
aanprikkelen

aanprikkelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanprikkelen
    • ... dat jij aanprikkelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanprikkelen
    • ... dat hij aanprikkelt. 

Gangbaarheid