aangrimt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·grimt

Werkwoord

vervoeging van
aangrimmen

aangrimt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aangrimmen
    • ... dat jij aangrimt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aangrimmen
    • ... dat hij aangrimt. 

Gangbaarheid