Zoekresultaten

Geluid:  aanfruitte    (hulp, bestand) aan·fruit·te aanfruitte (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanfruiten ... dat ik aanfruitte.  ... dat jij...

Geluid:  aanfruitten    (hulp, bestand) aan·fruit·ten aanfruitten (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanfruiten ...dat wij aanfruitten.  ...dat...

Geluid:  aanfruit    (hulp, bestand) aan·fruit aanfruit (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanfruiten ... dat ik aanfruit.  (in...

Geluid:  aanfruitend    (hulp, bestand) aan·frui·tend aanfruitend onvoltooid deelwoord van aanfruiten...

Geluid:  aanfruite    (hulp, bestand) aan·frui·te  aanfruit ww  met de uitgang -e aanfruite (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs...

Geluid:  aanfruitende    (hulp, bestand) aan·frui·ten·de aanfruitende verbogen vorm van aanfruitend, het onvoltooid deelwoord van aanfruiten...

Geluid:  aanfruiten    (hulp, bestand) aan·frui·ten samenstelling van  aan bw  en  fruiten ww  aanfruiten korte tijd bakken zodat het voedsel (met name...

staan fruit (...) aan enkelvoud tegenwoordige tijd van aanfruiten gebiedende wijs van aanfruiten Het woord fruit aan staat in de Woordenlijst Nederlandse...

Geluid:  aangefruit    (hulp, bestand) aan·ge·fruit vervoeging van aanfruiten: voltooid deelwoord (van het scheidbare werkwoord), op te vatten als samenstelling...

aan    (hulp, bestand) fruit·te aan fruitte aan enkelvoud verleden tijd van aanfruiten Ik fruitte aan.  Jij fruitte aan.  Hij, zij, het fruitte aan. ...

andere woorden staan fruiten (...) aan meervoud tegenwoordige tijd van aanfruiten Het woord fruiten aan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de...

nog andere woorden staan fruitten (...) aan meervoud verleden tijd van aanfruiten Wij fruitten aan.  Jullie fruitten aan.  Zij fruitten aan.  Het woord...

t.) aanfruit aanfruit aanfruit aanfruit aanfruit aanfruiten aanfruiten aanfruiten verleden (o.v.t.) aanfruitte aanfruitte aanfruitte aanfruitte aanfruitte...