čiší

Uit WikiWoordenboek

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /tʃɪʃiː/
Woordafbreking
  • či·ší

Werkwoord

čiší

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord čišet
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord čišet