zelfregulerende
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zelf·re·gu·le·ren·de
Bijvoeglijk naamwoord
zelfregulerende
- verbogen vorm van de stellende trap van zelfregulerend
Werkwoord
vervoeging van: | zelfreguleren |
zelfregulerende
- verbogen vorm van zelfregulerend, het onvoltooid deelwoord van zelfreguleren