wiewauwen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wie·wau·wen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘wiebelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1619 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wiewauwen |
wiewauwde |
gewiewauwd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
wiewauwen [2]
- inergatief onrustig bewegen, slingeren, wiebelen
- Er wiewauwden enige zeugmata, polysyndetons en anakoloeten door het Groot Dictee.
Gangbaarheid
- Het woord 'wiewauwen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.