weldoet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wel·doet

Werkwoord

vervoeging van
weldoen

weldoet

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weldoen
    • ... dat jij weldoet. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weldoen
    • ... dat hij weldoet.