wanhoopte
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wan·hoop·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wanhopen |
wanhoopte
- enkelvoud verleden tijd van wanhopen
- Ik wanhoopte.
- Jij wanhoopte.
- Hij, zij, het wanhoopte.
- Ik wanhoopte.
vervoeging van |
---|
wanhopen |
wanhoopte