wachtloopt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wacht·loopt

Werkwoord

vervoeging van
wachtlopen

wachtloopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wachtlopen
    • ... dat jij wachtloopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wachtlopen
    • ... dat hij wachtloopt.