vulgarisator
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vul·ga·ri·sa·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van vulgariseren met het achtervoegsel -ator [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vulgarisator | vulgarisatoren vulgarisators |
verkleinwoord | vulgarisatortje | vulgarisatortjes |
Zelfstandig naamwoord
vulgarisator
- iemand die vulgariseert
Gangbaarheid
- Het woord 'vulgarisator' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.