vooruitbetaal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- voor·uit·be·taal
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vooruitbetalen |
vooruitbetaal
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooruitbetalen
- ... dat ik vooruitbetaal.
vervoeging van |
---|
vooruitbetalen |
vooruitbetaal