voltrek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vol·trek

Werkwoord

vervoeging van
voltrekken

voltrek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voltrekken
    • Ik voltrek. 
  2. gebiedende wijs van voltrekken
    • Voltrek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voltrekken
    • Voltrek je?