verslik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·slik

Werkwoord

vervoeging van
verslikken

verslik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verslikken
    • Ik verslik. 
  2. gebiedende wijs van verslikken
    • Verslik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verslikken
    • Verslik je?