verdokter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·dok·ter

Werkwoord

vervoeging van
verdokteren

verdokter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verdokteren
    • Ik verdokter. 
  2. gebiedende wijs van verdokteren
    • Verdokter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verdokteren
    • Verdokter je? 

Gangbaarheid