verbid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·bid

Werkwoord

vervoeging van
verbidden

verbid

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbidden
    • Ik verbid. 
  2. gebiedende wijs van verbidden
    • Verbid! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbidden
    • Verbid je?