vastvriest

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·vriest

Werkwoord

vervoeging van
vastvriezen

vastvriest

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastvriezen
    • ... dat jij vastvriest. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastvriezen
    • ... dat hij vastvriest.