vaststa
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vast·sta
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vaststaan |
vaststa
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vaststaan
- ... dat ik vaststa.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vaststaan |
vaststa
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van vaststaan
- ... dat men vaststa.