vastgoedinvesteerder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·goed·in·ves·teer·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vastgoedinvesteerder vastgoedinvesteerders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vastgoedinvesteerderm

  1. bedrijf dat geld investeert in gebouwen
     Zit de 29-jarige financieel analist van Rockfield Real Estate, een Amsterdamse vastgoedinvesteerder, achter zijn bureau, dan bestaan de dagen naar eigen zeggen uit het uitrekenen en nalopen van cijfertjes.[1]
     De Veste wil zijn status als corporatie verruilen voor die van commerciële vastgoedinvesteerder 'met een sociale doelstelling'.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron
    Luuk Blijboom
    “Snelt financieel analist De Boer van kantoor naar olympisch podium?” (Zaterdag 31 juli 2021, 18:13), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron “Woningstichting mag niet uit bestel” (Vrijdag 22 januari 2010, 11:45), NOS