vadsigaard

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

beeld van Neptunus met als bijnaam 'de vadsigaard'
Uitspraak
Woordafbreking
  • vad·sig·aard
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vadsigaard vadsigaards
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vadsigaardm

  1. slap, flauw, traag en lui persoon
    • ‘Beul, schei uit!’ bulderde zij. ‘Wacht maar, booze vadsigaard, gij zult niet lang hier den boer spelen. Te naaste week gaat gij naar de fabriek. Als ik terugkom, zal ik u geene kleine rammeling geven, omdat gij alweder het kleed uwer zuster hebt gescheurd.’ [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

33 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen