urinaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uri·naal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘pisglas’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1521 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord urinaal urinalen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het urinaalo

  1. gelegenheid voor heren die zich van hun urine wensen te ontlasten
  2. voorwerp, meestal van glas waarin urine kan worden gedeponeerd
Synoniemen

[2] ondersteek

Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen