Naar inhoud springen

uitziekt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ziekt

Werkwoord

vervoeging van
uitzieken

uitziekt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzieken
    • ... dat jij uitziekt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzieken
    • ... dat hij uitziekt.