Naar inhoud springen

uitzeilde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·zeil·de

Werkwoord

vervoeging van
uitzeilen

uitzeilde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitzeilen
    • ... dat ik uitzeilde. 
    • ... dat jij uitzeilde. 
    • ... dat hij, zij, het uitzeilde.