uitvogelden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: uitvogelden (hulp, bestand)
Woordafbreking
- uit·vo·gel·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitvogelen |
uitvogelden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitvogelen
- ...dat wij uitvogelden.
- ...dat jullie uitvogelden.
- ...dat zij uitvogelden.
- ...dat wij uitvogelden.