uitvindt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·vindt

Werkwoord

vervoeging van
uitvinden

uitvindt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvinden
    • ... dat jij uitvindt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvinden
    • ... dat hij uitvindt.