uittestten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·test·ten

Werkwoord

vervoeging van
uittesten

uittestten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uittesten
    • ...dat wij uittestten. 
    • ...dat jullie uittestten. 
    • ...dat zij uittestten.