Naar inhoud springen

uitschaterden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·scha·ter·den

Werkwoord

vervoeging van
uitschateren

uitschaterden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitschateren
    • ...dat wij uitschaterden. 
    • ...dat jullie uitschaterden. 
    • ...dat zij uitschaterden. 

Gangbaarheid