Naar inhoud springen

uitklaart

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·klaart

Werkwoord

vervoeging van
uitklaren

uitklaart

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitklaren
    • ... dat jij uitklaart. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitklaren
    • ... dat hij uitklaart. 

Gangbaarheid