Naar inhoud springen

uitkavelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ka·velt

Werkwoord

vervoeging van
uitkavelen

uitkavelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkavelen
    • ... dat jij uitkavelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkavelen
    • ... dat hij uitkavelt. 

Gangbaarheid