uithongert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·hon·gert

Werkwoord

vervoeging van
uithongeren

uithongert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithongeren
    • ... dat jij uithongert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithongeren
    • ... dat hij uithongert.