uitgloeit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·gloeit
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitgloeien |
uitgloeit
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitgloeien
- ... dat jij uitgloeit.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitgloeien
- ... dat hij uitgloeit.