uiteenliepen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·een·lie·pen

Werkwoord

vervoeging van
uiteenlopen

uiteenliepen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uiteenlopen
    • ...dat wij uiteenliepen. 
    • ...dat jullie uiteenliepen. 
    • ...dat zij uiteenliepen.